‘Ik was nooit angstig, mijn moeder bleef rustig’

Joop Onnekink (1936) zat in het begin van de oorlog als gijzelaar in Kamp Vught, maakte de strijd in Oosterbeek mee en trok tijdens de evacuatie van hot naar her. Nooit is hij bang geweest in die periode. “Mijn moeder zorgde uitstekend voor ons, straalde rust uit”. En vlak daarna ook niet: hij ging naar school, speelde met vriendjes, ze hadden een hond.

Het ging goed, tot hij met 55 boventallig werd bij Philips waar hij werkte als logistiek manager. “Toen ben ik in elkaar geklapt. Onverwerkte trauma’s van de oorlog kwamen boven. Als ik nu beelden zie van kinderen in een oorlogssituatie, denk ik: over 40-50 jaar zijn die ook aan de beurt”.

Joop Onnekink woonde na zijn kamptijd vanaf december 1943 bij zijn grootouders van moeders kant aan de Parallelweg in Oosterbeek-Hoog, langs het spoor. De ouderlijke woning, het Gouverneurshuisje in Park Zypendaal, was door Wehrmacht-officieren ingenomen.

Op 17 september 1944 zaten ze ‘netjes aangedopt’, zoals zijn moeder dat noemde, na de kerkgang in de tuin. Een vliegtuig kwam laag over, ze zagen richting Wolfheze honderden gekleurde stippen, parachutes en daarboven grote zwermen vliegtuigen. Rood, zwart, geel en groen. Van de overkant van de spoorlijn schoten Duitsers op de huizen. Er vloog een kogel dwars door hun huis. Buurjongen Kees werd doodgeschoten toen hij met zijn ouders in de erker naar de luchtlandingen stond te kijken. Joops vriendje werd in de achtertuin begraven.

Hempie

Het uitgebreide gezin vluchtte naar Oosterbeek-Laag. “Ik had alleen korte broek en een hempie aan, had het zakmes bij me dat ik voor mijn verjaardag had gekregen”. Ze sliepen de nacht van maandag op dinsdag bij familie. Geen kelder, ze lagen in de woonkamer op de grond. De volgende dag gingen ze op zoek naar een huis met een kelder. Ze liepen langs brandende huizen, gedode burgers, op de hoek Weverstraat/Dam zag hij drie gesneuvelde Britse soldaten met een gaatje midden op hun helm, waar wat bloed uit sijpelde. Foto links: Huis Weverstraat – Privéfoto

Ze kwamen in een huis op de Weverstraat, sleepten matrassen naar de kelder met planken vol weckpotten. Zes dagen en nachten bleven ze daar en aten van de voorraad. “De smaak van de koude erwten, bonen en kapucijners is me bijgebleven. Als we nu groenten uit blik eten, neem ik er een hap van, koud”.

Toen de Duitse soldaten schreeuwden ‘Jeder werd herausgefordert’ verlieten ze het huis. Ravage. Het kerkje schuin achter was zwaar gehavend; huizen, auto’s en tanks brandden nog of waren uitgebrand. Ze moesten over afgerukte boomtakken, puin, rondslingerende wapens en granaten stappen en om granaattrechters heenlopen. Overal lagen zwaar verminkte lichamen van dode militairen, Britse en Duitse. In een steeds groter wordende stroom burgers liepen ze het dorp uit. Op de Stationsweg zag hij een dode man liggen, op zijn rug, keurig aangekleed in een driedelig donker pak, met een gouden horlogeketting op zijn buik. Zijn armen en benen lagen enkele decimeters verderop. Vlak na de spoorbrug zag hij in het weiland dode koeien, op hun rug met de poten omhoog en opgezwollen buiken.

Schelpjes

“Het schijnt dat we op een boerenkar naar Otterlo zijn gebracht. Naar een schooltje, waar we in een klaslokaal op stro sliepen. Ik speelde daar met schelpjes”. Daarna gingen ze door naar De Valk (bij Barneveld), bij een gastvrije boer. “Omdat we met z’n zevenen waren, sliepen we in de paardenstal, lekker warm in het hooi. Ik mocht daar karnen en de kippen voeren”. Foto rechts: School Otterlo

Aangezien de winter koud zou worden, moesten ze van de evacuatiedienst daar weg. “We reisden drie dagen met paard en wagen, in de laadbak van een vrachtwagen, met een binnenvaartschip en een verhuiswagen. Mijn moeder had besloten dat we naar Delft zouden gaan, naar familie. Onderweg werden we opgevangen in een villa in Zeist, bij chique mensen waar we slechts één keer de kamer af mochten voor een kopje thee. We voelden ons zwervers”.

Zijn moeder en twee jongste zusjes kwamen in Delft bij een nicht, hij met zijn oudste zusjebij een neef. Ze hoefden maar de straat over te steken. De gastgezinnen deden hun best. “We kregen ’s morgens drie dunne boterhammen met neppindakaas, met mijn neefjes deed ik een wedstrijd wie daar het langst over kon doen”. Hij herinnert zich, dat daar soms auto’s reden met een grote koffer op het dak [met  houtgas als brandstof, red.]

Prutje van tulpenbollen

Ze konden niet in Delft blijven. “De overheid wilde vanwege het voedseltekort evacués op het platteland onderbrengen. We voeren met een binnenvaartschip waarop Voedselvoorziening stond, naar Haarlem, waar we een nacht in een hotel bleven. Vandaar naar Amsterdam waar we in het dierenasiel sliepen, we aten daar een prutje van tulpenbollen”. Foto links: Van Nelle bestelbus

Met paard en wagen ging het gezin naar Grootebroek, waar ze bij particulieren werden ondergebracht. “Daar moesten we op een ton poepen. Dat plonsde. In de zijgevel was een deurtje, waar de poepton uit werd gehaald om die te legen”.

Zijn moeder schreef haar zus in Groningen of ze daar konden verblijven. ‘s Nachts zijn ze met de Jan Nieveen het IJsselmeer overgestoken. “We kwamen aan in een klooster in Lemmer, daar werden de ouders van de kinderen gescheiden. Mijn zusje werd steeds zieker; in het ziekenhuis in Heerenveen werd ze onderzocht: difterie. Ze moest in quarantaine. Wij lieten haar achter toen we doortrokken naar Groningen, pas vier maanden later kwam ze bij ons”.

Bij zijn tante zaten ze in een flat bij het station. “Ik keek de hele dag naar de locomotieven. Maar de ruimte was met slechts twee slaapkamers en zoveel mensen te klein. Toen zijn we verkast naar een zus van mijn grootvader in Scheemda: een weduwe met een ongetrouwde dochter die aan de haven woonden”.

Gesmokkeld

Eind april kwam zijn vader, lid van de Irenebrigade, hen daar ophalen. “Hij wist via het verzet waar wij zaten. Je mocht nog niet terug naar Arnhem, maar bij alle controleposten lieten ze hem met zijn uniform en de bijrijder van de BS door. Wij zaten achterin de Van Nelle bestelbus en moesten stil zijn. Zo zijn we de stad in gesmokkeld”. Foto rechts: Gezin herenigd – Privéfoto

Ze konden niet meteen in hun woning in Park Zypendaal terecht, daar zaten Canadese officieren in. “Die hadden er een zootje van gemaakt”. Die hadden twee dagen nodig om op te ruimen; in de tussentijd sliepen zij bij de brandweercommandant in Schaarsbergen. “Daarna kwamen we na twee jaar we eindelijk weer thuis”.